Na de oorlog van 1918 , terwijl de geallieerde troepen Rijnland nog bezetten, dachten België en Frankrijk er reeds aan om hun verdediging met nieuwe forten te versterken.
André Maginot, Frans minister van Oorlog, raadde de bouw van een vestinggordel tussen de Zwitserse en de Belgische grenzen aan en verzocht de Belgische regering deze tot Antwerpen te verlengen.
Om de verdediging van de Maas te vergemakkelijken, liet de Regering in 1929 acht oude forten te Luik opnieuw bewapenen.
Het volgend jaar gebeurde hetzelfde met zeven forten te Namen
De acht onderstanden
Klik op de foto’s van de bunkers voor hun fiche.
Om stroomafwaarts van Luik het oversteken van de Maas te beletten, werd te Eben-Emaal een groot fort gebouwd, gelegen in de hoek gevormd door het Albertkanaal en de Maas, ten zuiden van Maastricht.
In 1931 begon de bouw van kazematten die de doortocht van vijandelijke troepen op verplichte doorgangen langs de grensstreek, van Maaseik tot Aarlen zouden kunnen beletten.
Omstreeks 1932 ontstond een perscampagne om de verdediging van het grondgebied zo dicht mogelijk bij de grens te houden. Begrijpelijk wilde de bevolking de aanvaller aan de grens, zelfs aan de grenspalen, tot staan brengen, terwijl het Legercommando vreesde op die wijze het Leger in een gevaarlijke situatie te brengen.
Na veel besprekingen werd voorzichtigheidshalve besloten de grensverdediging op te geven en een nieuw plan op te stellen.
Dit nieuw plan voorzag :
– Een ‘dekkingsstelling’ van Antwerpen tot Aarlen omvattende: de kanalen dichtbij de Belgisch-Nederlandse grens, lopende tot Visé, en verder op de reeds gebouwde kazematten, die door kunstmatige hindernissen moesten worden beschermd.
– Een ‘weerstandsstelling’ van Antwerpen tot aan de Franse grens, ondersteund door de nog niet heringerichte Antwerpse oude forten uit 1906, het Albertkanaal met om de zeshonderd meter een bunker, de Maas met de Versterkte Stellingen Luik en Namen, en een sliert bunkers op haar linkeroever.
– Een ‘Réduit National’ in Vlaanderen dat alle depots en arsenalen zou opnemen en via de kusthavens kon geravitailleerd worden. Dit gebied zou verdedigd worden op het kanaal van Terneuzen, een bunkergordel ter dekking van Gent, en de Boven-Schelde.
“Vóór Gent, van de Schelde bij Kwatrecht tot de Leiemeersen te Astene, wordt over een lengte van 24 km een versterkt bruggenhoofd uitgebouwd als bescherming van de zuidelijke flank van dit “Réduit National”. Een systeem van betonnen schuilplaatsen zal ruggensteun geven aan het Tête de Pont de Gand. In deze schuilplaatsen moeten de automatische wapens en de anti-tankkanonnen dekking vinden.[1] “ ([1] Uit “Mei 1940 Ten zuiden van Gent” door Jacques De Vos)
“Het bruggenhoofd Gent bestaat in totaal uit 231 bunkers gegroepeerd in twee weerstandcentra en drie steunpunten verbonden door een courtine. Weerstandcentra vinden we te Munte (25 bunkers) en op de Betsberg (22 bunkers). De steunpunten zijn Astene (8 bunkers), Semmerzake (12 bunkers) en Eke (10 bunkers).
Deze clusters zijn met elkaar verbonden door een courtine bestaande uit drie lijnen waarvan de eerste de A-lijn is met 46 bunkers. De D-lijn bevindt zich 500 à 600 meter achter de A-lijn en bestaat uit 46 bunkers en 17 bunkers bedoeld als commandopost. De B-lijn tenslotte ligt op 800 à 1600 meter achter de A-lijn en telt 23 bunkers. Verder zijn er nog een aantal bunkers gecodeerd als S. Het betreft hier S2-S3, een grote dubbele bunker voor artillerie, S5 en S6: twee kleine bunkers langs de spoorlijn te Kwatrecht en S8: een antitankbunker te Kwatrecht.
Voor de A-lijn liggen er ook tussen Semmersake en kwatrecht ook een 16-tal Av-bunkers (Av: Avancé). Het betreft hier vooruitgeschoven bunkers die vermoedelijk als taak hadden de geplande antitankhindernis te flankeren. Deze hindernis bestaande uit cointetelementen is er nooit gekomen.
We vinden in het Bruggenhoofd Gent verschillende types van bunkers.
[1] Uit “Mei 1940 Ten zuiden van Gent” door Jacques De Vos