Gijzenzele, een gemeente vol erfgoed

Getuigenissen Meidagen

Getuigenissen uit Gijzenzele

Gedreven door herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog, sloegen in mei 1940 honderdduizenden Belgen op de vlucht, richting kust, richting Frankrijk. Er ontstond een chaos van jewelste op de Belgische wegen. De enorme vluchtelingenstroom die vanaf de eerste dag ontstond, bemoeilijkte in grote mate het oprukken van de bevriende troepen. Het was echter niet alleen de burgerbevolking die het land ijlings verliet, ook de gezagsdragers en ambtenaren maakten zich uit de voeten. In Frankrijk was de situatie voor de ongeveer twee miljoen Belgische vluchtelingen (ca. 20 % van de bevolking!) in het begin, alle omstandigheden in acht genomen, redelijk goed. **

Na de capitulatie en de anti-Leopold III radiorede van de Franse eerste minister Reynaud veranderde de toestand. De vriendelijkheid van de Fransen sloeg om in bittere woede en wraaklust. De Vlamingen werden uitgescholden voor “les Boches du nord” en als zij om drinken vroegen snauwden ze: “Allez boir au canal Albert”.


Hier bij ons startte het fenomeen reeds op 15 mei, meestal richting Gent.


De paniek groeide bij de bevolking, veelal tengevolge van fantasierijke verhalen over de moordende Stuka’s, de nietsontziende parachutisten, de bloedige gevechten aan het Albertkanaal.


De volgende dagen groeide de vluchtelingenstroom nog aan. Daartussen colonnes Belgische soldaten die zich terugtrokken.


Enkele getuigenissen

De familie Van Damme vluchtte samen

We zijn met de ganse familie gevlucht rond 15 mei richting Gent en kwamen uit in Sint-Martens-Latem bij een landbouwer. De ganse familie, dat was de familie Van Damme : Raymond Van Damme en Clothilde De Meulemeester en kinderen; Madeleine Van Damme en dochter Denise (echtgenoot Georges De Lust was gemobiliseerd); Juliette Van Damme en moeder  Corali Lagaert (vader Victorin was reeds overleden).

 

De fietsen werden met zakken geladen. We konden ze niet gebruiken als fiets, enkel als een soort ‘kar’. We namen vooral kledij en eten mee. Ook het weinige geld dat we hadden, werd meegenomen.

 

Bij een landbouwer sliepen we in een schuur in het stro en de muizen liepen ’s nachts over onze benen. 

 

Er was nog iemand bij uit Gijzenzele, vermoedelijk Juliana De Canck (echtgenote Eduard De Cooman).  Zij was hoogzwanger en mocht in een bed in de boerderij slapen. Eten (vooral brood) gingen we halen in een plaatselijke bakkerij of kregen we soms van voorbijtrekkende (Belgische) soldaten.

 

We bleven op vlucht tot de stad Gent zich overgaf. De bruggen waren gesprongen en er waren noodbruggen aangelegd. Duitse soldaten leidden ons over de bruggen. We zagen veel dode dieren (vooral koeien) in de weide. Toen we thuiskwamen was onze huisraad verdwenen. Alles lag twee huizen verder op de hof van de familie Theoduul Jouret. Voor Raymond Van Damme en echtgenote is het niet zo goed afgelopen. Het huis gelegen langs de Wetterse steenweg werd getroffen door verschillende projectielen en brandde volledig af, enkel de stalling bleef gespaard. Raymond had een soort schuilhok getimmerd. Daarin had hij heel wat huisraad verstopt. Ook dit hok werd getroffen. Alles was vernield. De familie ging tijdelijk op de Briel wonen  – in de oude melkerij.

De familie Bockstaele vluchtte naar het hol van de leeuw.

Cyriel Bockstaere vertrok samen met moeder Martha, grootvader Cyriel, broertje Adrién en zus Elvire met paard en kar uit Gijzenzele.Ze verlieten hun bakkerij en de kruidenierswinkel in de Schoolstraat uit angst voor het naderende onheil. Vader Robert was opgeroepen bij het leger. Ze lieten alles achter en met wat proviand ging het richting Deinze.

 

Ze kwamen aan in Vinkt en Meigem. Wie die namen kent, weet welke gruwelijke zaken er daar gebeurd zijn tijdens de oorlog. In Vinkt werden als vergelding voor het doden van een Duits soldaat tientallen burgers aan de kerkmuur neergeschoten. In Meigem werden de gevluchte mensen in de kerk van op het doksaal door de Duitsers beschoten .Je kan werkelijk zeggen dat de familie Bockstaele in het hol van de leeuw zat.

 

Ze sliepen bij een boer waar ze melk en eieren kregen.’s Nachts legde moeder Martha zich boven op haar kinderen om ze te beschermen tegen de kogels en de rondvliegende schrapnels. Van moederliefde gesproken !

 

Bij hun terugkeer werden ze door Franse soldaten tegenhouden omdat er een vuurgevecht aan de gang was. De terugtocht duurde verschillende dagen en ze trokken van hier naar daar om uit de gevarenzone te blijven.

 

In Gavere moesten ze over de Schelde, maar de brug was vernield. Er waren balken aangelegd als noodbrug.

 

Terug thuis werd aan de woning geen schade gezien, maar in de tuin lagen veel fietsen van Duitse soldaten

Clarisse Oosterlinck vlucht met familie naar bekenden

De familie Oosterlinck, bestaande uit de meter en de peter van Clarisse, haar moeder en vader, Clarisse zelf, Juliette, Gerard en Gilbert vluchtten op 15 of 16 mei weg uit Gijzenzele. Van een Belgisch soldaat, die ze toevallig tegenkwamen niet ver van hun deur, kregen ze  paard en kar om ermee te vluchten.

 

Ze namen in een kinderwagen alle voedsel mee die ze in huis hadden Moeder Oosterlinck verdeelde het goud dat de kinderen kregen bij hun plechtige communie (een ring en oorbellen), dat werd in een zakje gedaan, maar…. Iedereen was het zakje vergeten. Toen ze terug kwamen van de vlucht was alle goed natuurlijk weg.

 

Clarisse was intern in de school te Sint-Denijs-Westrem en daarheen ging  de tocht; naar een vriendin wiens ouders een boerderij hadden.Ze mochten er slapen in de kelder. Ze lagen op de vloer en later op ligzetels. Van de boer waar ze verbleven kregen ze geen eten, maar wel van de buur (ook een boer). De boer waar ze sliepen, de vader van de vriendin van Clarisse heeft op zekere dag hun ligzetels gestolen. In de buurt van de boerderijen heeft Clarisse zeker 10 paarden zien liggen die waren doodgeschoten. Er werd in hun omgeving regelmatig geschoten en de familie had heel veel schrik.Er werd daarom ontelbaar veel ‘onze vaders’ en ‘wees gegroetjes’ gebeden. Recht over de boerderij stond een mooie villa van een Duitsgezinde Belg; de Belgische soldaten hebben in de villa alles vernield en de familie Oosterlinck kreeg van die soldaten een hangklok die ze nu nog bezitten.

 

Bij het naar huis komen kwamen ze een Belgisch soldaat tegen die had zijn zakdoek aan zijn geweer gebonden als teken van overgave. Cyriel stelde de soldaat voor zijn kostuum en geweer weg te gooien en één van zijn burgerpakken aan te trekken, wat de soldaat weigerde. Hij werd later door de Duitsers gevangen genomen.

 

Bij hun thuiskomst waren er drie grote putten rondom hun woning van brandbommen. In huis waren de poten van de tafel gezaagd; deze dienden als steun om de ramen op te houden. Vanuit die ramen werd met zware wapens geschoten.

 

In het dorp was er brand in enkele woningen zoals bij de familie De Roo op de Wetterse steenweg en bij burgemeester Verschooris.

 

Vader Oosterlinck hielp bij het begraven van de vele koeien die dood in de wei lagen.

 

Het paard en de kar waarmee ze vluchtten werden naar de Landbouwschool (nu Mariagaard) overgebracht. Elke dag gingen enkele leden van de familie naar het paard kijken en op zekere dag kwamen ze overeen met een handelaar om het paard te verkopen. Maar die nacht werd het paard gestolen. 

De familie Veeckman zocht het niet te ver

Edgard Veeckman vertelt : zoals vele anderen vertrok ik met vijf lotgenoten per fiets naar Frankrijk. Daar de grens gesloten was, moesten wij wel terugkeren. Bij die terugtocht werden onze fietsen afgenomen door Belgische soldaten en moesten wij de terugtocht te voet doen.

 

‘s Anderendaags begon onze tweede vlucht; ons gezin samen met het gezin van Michel Veeckman (oom van Edgard) vertrok naar Lemberge. Het jongste dochtertje van Michel, Marie, was amper tien dagen oud. Met enkele fietsen en een steekkar werd de vlucht aangevat.

 

Grootmoeder Thilde wou niet mee en bleef thuis om het erf te bewaken. Onze koeien werden op de wei gelaten. We namen wat kleren mee en wat voedsel waaronder een hesp.

 

Wij verbleven er in een café waar we in de kelder sliepen. De baby hield ons ’s nachts meestal wakker met haar geween. Toen men ons vertelde  dat de weg aan het gemeenthuis zou opgeblazen worden, namen we intrek in een nieuw gebouwd huis van een postbode op de weg naar Bottelare. Daar vertoefden we eveneens in de kelder. Die kelder verlieten we enkel om naar het toilet te gaan. We hadden er een petrolium vuurtje waarop we koffie konden maken. Onze fietsen werden door de Belgische soldaten meegenomen. Later lagen er veel fietsen van Duitse soldaten rondom het huis, maar wij waren te bang om die te nemen.

 

Na drie dagen keerden wij terug naar huis. Meter Mathilde was naar het huis gaan zien van nonkel Germain Verliefde op de Wetterse steenweg en onderweg werd ze dwars door haar arm geschoten. Al onze koeien op één na waren doodgeschoten; die ene stief daarna ook. In onze woning waren gaten gekapt om te gebruiken als schietgaten.

 

De Duitsers waren nog bezig hun doden te verzamelen en omdat wij getuige waren werden wij gevangen genomen en samengedreven en moesten wij op één rij gaan staan aan de wegwijzer bij de haag van de boerderij van Mampaert en de Wetterse steenweg.

 

Wij werden helemaal afgetast en bewaakt. Af en toe kwam een Duits officier ons tellen om te zien of niemand was gevlucht.

 

De Duitsers maakten een grote kuil de overkant van de Wetterse steenweg en wij dachten dat dit ons graf zou worden. Wij hadden teveel gezien.

 

Vier  uur lang stonden wij daar. Tot een Duits officier kwam melden dat we mochten vertrekken. Het waren de bangste uren van ons leven.

Remi Temmerman moest naar Frankrijk

 

In 1940 was Remi 20 jaar; zoals alle jonge mannen tussen zestien en twintig jaar werd Remi opgeroepen om in Frankrijk te gaan werken. Remi vertrok op 12 mei richting Frankrijk. Daar de grens met Frankrijk gesloten  was keerde hij terug naar huis.

 

Op 16 mei ging hij met zijn broer Rene en nog velen van Gijzenzele op de vlucht voor het oorlogsgeweld. Ze trokken naar Olsene omdat ze dachten dat het daar veiliger was. Hun route liep over Gavere zo richting Deinze. Ze namen brood en vlees mee als bevoorrading. Juist voor de vlucht hadden ze twee varkens geslacht zodat ze voldoende vlees hadden. Iedereen uit de Langemunte was op de vlucht, behalve Fons Keymeulen.. De woning werd achtergelaten zonder vast te maken omdat ze wisten dat er bij hun terugkeer nog meer schade zou zijn. De dieren die ze hadden, een koe, een vaars en schapen, lieten ze achter en bij hun terugkeer waren die verdwenen.

 

In Olsene sliepen ze bij een boer in de schuur en ’s nachts voelden ze de ratten over hun voeten lopen. ’s Morgens hadden die ratten al het brood opgegeten. Bij hun terugkeer op 18 mei kwamen ze met de fiets langs Sint-Martens-Latem zo naar Melle waar ze door de Duitsers werden tegengehouden. Daar moesten we onze fiets en alles wat we bij hadden afgeven. Bij onze terugkomst thuis vonden we een ware ravage in de woning. In het dorp stonden de huizen van de families De Neve en Verstichel in brand en ook de stallingen van de boerderij Mampaert. Op die boerderij lagen een groot aantal dode koeien en varkens. Ik heb die dan helpen in de grond steken.

Julia De Landsheere vluchtte met de trein voor het dreigend oorlogsgeweld.

 

De familie De Landsheere vertrok uit Gijzenzele op 15 of 16 mei op aanraden van vrienden en buren. Julia vertrok met haar ouders en broer Robert. Eigenlijk moest Robert zich als zestienjarige aanmelden in Frankrijk, maar omdat hij zo klein van gestalte was waagde men het hem mee te nemen op de vlucht.

 

Daar ze juist een varken hadden geslacht en er vier hespen voorradig waren werden die hespen op de zolder weggestoken en ook teruggevonden bij de terugkeer.

 

Zonder deuren vast te maken werd het huis achtergelaten. Met de fiets reden we naar het station. Julia’s vader werkte aan de spoorweg en daardoor namen ze verder de vlucht met de trein. De fietsen werden op de trein meegenomen.

 

We kwamen aan in Kortrijk. Daar hebben we geslapen in de treinwagons en later in huizen. Op 22 mei konden ze terug naar hun woning in de Schoolstraat.

 

Ze namen de trein met daarop hun fietsen waarmee ze dan van het station naar huis terugreden. In Lemberge stapten ze af bij familie Goedertier, de thuis van Ivonne Goedertier, hun buurvrouw die gehuwd was met bakker Edgard Van de Vijver.

 

Bij de rit naar huis reed de moeder van Julia,  Zoë, in Gontrode bijna een Duits soldaat omver.

 

In hun woning troffen ze de meest ondenkbare chaos aan : alles vuil en smerig, alles vernield. Op de kachel een pan met daarin een klaargemaakt konijn.

 

Julia herinnert zich ook dat achter hun woning in de Schoolstraat en achter de buurtwoningen een lange loopgracht was. Zelfs hun matras en de vensterluiken lager erin als bescherming tegen de rondvliegende kogels.

 

Elk jaar bij het spitten in de tuin, worden nog lege kogelhulzen gevonden.

Wedervaren van een jonge man op de vlucht (Adhemar Duytschaever)

 

Rond Kerstmis 1939 kwam ik als zeventienjarige met vader en ons huisgezin op een boerderij wonen op de Wetterse steenweg in Gijzenzele.

 

Toen op 10 mei 1940 de oorlog begon, werden er tussen de onderstanden prikkeldraad versperringen aangebracht en hier en daar loopgrachten gedolven.

 

De achttien- tot dertigjarigen werden algemeen aangemaand naar Frankrijk te vluchten om uit de handen van de aanvallers te blijven. De bevolking in de streek rond de verdedigingsgordel van Gent kreeg ook de opdracht hun huis te verlaten voor hun eigen veiligheid. De jongens van Gijzenzele moesten verzamelen in Roeselare terwijl de mannen van Kwatrecht, waar ik afkomstig van was, samen kwamen in Poperinge om vandaar met de trein naar het zuiden van Frankrijk te vluchten.

 

Met de fiets trok ik zo, geladen met wat brood, boter en een bloende, naar Poperinge om er mijn vrienden van Kwatrecht te vinden.


Onderweg reed ik veel vluchtende gezinnen voorbij die met kruiwagens en stootkarren met het hoogst nodige van hun voorwerpen (vooral eten en kledij) op de vlucht waren en meestal richting West-Vlaanderen.


De eerste nacht van mijn tocht kon ik in een schuur bij burgers op wat stro slapen.


’s Morgens ging mijn reis dan verder tot in Poperinge waar ik inderdaad een paar vrienden van Kwatrecht tegenkwam.


Vermits de treinen overvol zaten en ik het niet zo vertrouwde met de trein, besloot ik samen met een vriend (Georges Rottiers) met de fiets de grens over te steken.


In Loo konden we de grensgendarmen ontwijken en zo waren we in Frankrijk. Ons eten was ondertussen bijna op en in de Franse winkels werd ons Belgisch geld niet aanvaard en bleven we op onze honger zitten. Na al twee dagen geslapen te hebben in een weide konden we op de Kasselberg in een school terecht om er een nacht door te brengen.


De morgen daarop vertrokken we naar Abbeville waar we bij een groep Belgische soldaten belandden die dan nog toevallig van Kwatrecht afkomstig waren. Die mannen hadden ook eten voor ons en we lieten het ons goed smaken.


Een dag later ging onze reis verder richting Boulogne sur Mer. Onderweg veel vluchtelingen met alles wat op wielen liep. Hier en daar een achtergelaten auto die zonder benzine was gevallen.


Toen ik een steile helling naar beneden fietste en ik wilde remmen op mijn torpedo (ingebouwde rem in het achterwiel) brak mijn ketting en raasde naar beneden. Gelukkig kon mijn vriend Georges voor mij komen rijden en mij afremmen. De ketting werd gemaakt en we konden verder tot de volgende stad.


Vermits Boulogne sur Mer gebombardeerd werd door de Duitsers konden we daar niet binnen en besloten we terug te keren tot St.-Omer.


Daar moesten we een voetgangersbrug over doch niemand werd er doorgelaten en we waren verplicht te wachten. Na enkele uren konden we de wacht ontlopen en zijn toch over de brug geraakt om zo terug kunnen keren naar België.


In Roeselare op de markt aangekomen kwamen we een man uit Kwatrecht (Julien Van Hoorde) tegen die meedeelde dat mijn ouders in Ingelmunster in een klooster gevlucht zaten. Uiteraard ging ik ze opzoeken en vond ik gans mijn familie terug en bleef bij hen.


We zaten verscholen  in de kelders van het klooster toen de toren van de kapel door obussen van de Duitsers werd getroffen. Toen we uit onze samengetrokken houding recht kwamen, zagen we tot onze ontsteltenis grootvader gekwetst bloedend in het aangezicht.


Wij vreesden het ergste, maar gelukkig viel alles mee: hij was bij de ontploffing zo geschrokken dat hij met het hoofd tegen de tafel was gebotst en er een wondje aan overhield.


Toen het in Roeselare te warm werd zijn we vertrokken naar Pittem bij een kippenboer. Na er één nacht te hebben geslapen en er 100 eieren te hebben gekocht ging de tocht naar Wingene waar we bij een molenaar (De Brabander) mochten verblijven.


Toen de tweede nacht van ons verblijf het Belgische leger kanonnen aan het plaatsen was, dachten we aan schieten en terugschieten en vonden het daar ook niet meer pluis. Gelukkig vertrokken de kanonnen zonder één schot te hebben gelost. Toen ’s morgens om zes uur de Duitsers op het erf geweest waren, besloten we om huiswaarts te keren. Van de meelresten in de maalderij werd brood gebakken om mee te nemen. We waren van brood nu beter voorzien dan bij de heenreis.


Vermits de brug over de schelde in Deinze vernield was, hadden de Duitsers een noodbrug gemaakt voor hun troepen. Wij moesten er acht uur wachten tot eerst alle troepen van de bezetter hadden overgestoken. In Zwijnaarde was de brug hetzlefde lot beschoren en had men een drijvende loopbrug op het water gelegd.


Met de hulp van Jozef De Troyer en zijn vrouw Marie zijn we over de Schelde geraakt en zo naar huis.


Ik was acht dagen in Frankrijk en acht dagen met mijn familie onderweg geweest.


Getuigenis van Cecile Versnaeyen

 

 

Toen de 2de wereldoorlog uitbrak woonde ik samen met mijn ouders en zusters Angèle, Clara en Gabrielle op de boerderij gelegen in de St-Lievensstraat (huis onlangs afgebroken  en eigendom recentelijk verkocht door Jeanine De Smaele – Aalst). De boerderij was eigendom van de familie Ponnet uit Zwijnaarde.

 

Het begin van de oorlog herinner ik mij bij het overvliegen van vliegtuigen . Door de mobilisatie en  verder van “horen zeggen” vernamen wij dat de frontlinie hier zou gevestigd worden. Daarom zijn wij , bij het begin van de oorlog,  met gans het gezin gevlucht naar de “Motsenhoek” in Merelbeke waar wij onderdak vonden op de boerderij van de familie Fouquart .Daar bleven wij 2 nachten  slapen . Vooral het constant schieten van een groot kanon, opgesteld achter de boerderij, is mij toen bijgebleven.

 

Achteraf zijn alleen de kinderen overgebracht naar Gentbrugge waar zus Gabrielle diende bij de familie De Meyere (  vader van de huidige begrafenisondernemer uit Melle). Rechtover hun nieuwe verblijfplaats was er een “abri” waar wij veilig konden schuilen.,

 

Met kar en paard van Nonkel Proost (vader van Albert Versnaeyen-landbouwer in de Brielstraat) en met het hoogst nodige van eten en kledij zijn wij naar onze nieuwe bestemming vertrokken . “Peet Sis” (Versnaeyen Francis  , grootvader van Cécile) was toen 92 jaar en verkoos , wegens zijn hoge leeftijd, niet te vluchten. Hij verbleef in de kelderkamer van de boerderij van Nonkel Proost en kreeg zoals achteraf bleek eten van de Duitse soldaten.

 

Bij ons vertrek weet ik ook nog dat er een Franse keuken op ons hof stond opgesteld  die instond voor het bezorgen van eten van de Belgische soldaten. Onderweg kwamen wij in Gontrode talrijke Belgische soldaten tegen.

 

Met de fiets trok ik zo, geladen met wat brood, boter en een bloende, naar Poperinge om er mijn vrienden van Kwatrecht te vinden.


Onderweg reed ik veel vluchtende gezinnen voorbij die met kruiwagens en stootkarren met het hoogst nodige van hun voorwerpen (vooral eten en kledij) op de vlucht waren en meestal richting West-Vlaanderen.


De eerste nacht van mijn tocht kon ik in een schuur bij burgers op wat stro slapen.


’s Morgens ging mijn reis dan verder tot in Poperinge waar ik inderdaad een paar vrienden van Kwatrecht tegenkwam.


Vermits de treinen overvol zaten en ik het niet zo vertrouwde met de trein, besloot ik samen met een vriend (Georges Rottiers) met de fiets de grens over te steken.


In Loo konden we de grensgendarmen ontwijken en zo waren we in Frankrijk. Ons eten was ondertussen bijna op en in de Franse winkels werd ons Belgisch geld niet aanvaard en bleven we op onze honger zitten. Na al twee dagen geslapen te hebben in een weide konden we op de Kasselberg in een school terecht om er een nacht door te brengen.


De morgen daarop vertrokken we naar Abbeville waar we bij een groep Belgische soldaten belandden die dan nog toevallig van Kwatrecht afkomstig waren. Die mannen hadden ook eten voor ons en we lieten het ons goed smaken.


Een dag later ging onze reis verder richting Boulogne sur Mer. Onderweg veel vluchtelingen met alles wat op wielen liep. Hier en daar een achtergelaten auto die zonder benzine was gevallen.


Toen ik een steile helling naar beneden fietste en ik wilde remmen op mijn torpedo (ingebouwde rem in het achterwiel) brak mijn ketting en raasde naar beneden. Gelukkig kon mijn vriend Georges voor mij komen rijden en mij afremmen. De ketting werd gemaakt en we konden verder tot de volgende stad.


Vermits Boulogne sur Mer gebombardeerd werd door de Duitsers konden we daar niet binnen en besloten we terug te keren tot St.-Omer.


Daar moesten we een voetgangersbrug over doch niemand werd er doorgelaten en we waren verplicht te wachten. Na enkele uren konden we de wacht ontlopen en zijn toch over de brug geraakt om zo terug kunnen keren naar België.


In Roeselare op de markt aangekomen kwamen we een man uit Kwatrecht (Julien Van Hoorde) tegen die meedeelde dat mijn ouders in Ingelmunster in een klooster gevlucht zaten. Uiteraard ging ik ze opzoeken en vond ik gans mijn familie terug en bleef bij hen.


We zaten verscholen  in de kelders van het klooster toen de toren van de kapel door obussen van de Duitsers werd getroffen. Toen we uit onze samengetrokken houding recht kwamen, zagen we tot onze ontsteltenis grootvader gekwetst bloedend in het aangezicht.


Wij vreesden het ergste, maar gelukkig viel alles mee: hij was bij de ontploffing zo geschrokken dat hij met het hoofd tegen de tafel was gebotst en er een wondje aan overhield.


Toen het in Roeselare te warm werd zijn we vertrokken naar Pittem bij een kippenboer. Na er één nacht te hebben geslapen en er 100 eieren te hebben gekocht ging de tocht naar Wingene waar we bij een molenaar (De Brabander) mochten verblijven.


Toen de tweede nacht van ons verblijf het Belgische leger kanonnen aan het plaatsen was, dachten we aan schieten en terugschieten en vonden het daar ook niet meer pluis. Gelukkig vertrokken de kanonnen zonder één schot te hebben gelost. Toen ’s morgens om zes uur de Duitsers op het erf geweest waren, besloten we om huiswaarts te keren. Van de meelresten in de maalderij werd brood gebakken om mee te nemen. We waren van brood nu beter voorzien dan bij de heenreis.


Vermits de brug over de schelde in Deinze vernield was, hadden de Duitsers een noodbrug gemaakt voor hun troepen. Wij moesten er acht uur wachten tot eerst alle troepen van de bezetter hadden overgestoken. In Zwijnaarde was de brug hetzlefde lot beschoren en had men een drijvende loopbrug op het water gelegd.


Met de hulp van Jozef De Troyer en zijn vrouw Marie zijn we over de Schelde geraakt en zo naar huis.


Ik was acht dagen in Frankrijk en acht dagen met mijn familie onderweg geweest.


De getuigenis van Cécile over haar echtgenoot André De Gusseme

 

 

André werkte als 18 jarige bij firma De Taeye aan het Sint-Pieterssation te Gent. Hij werd opgeëist om te gaan werken in Duitsland waar hij getransporteerd werd naar de streek van Hannover . Daar werd hij in een werkkamp met barakken ondergebracht. Deze barakken werden echter gebombardeerd .Ook de barak waarin André verbleef werd getroffen : de brandschade  bleek aanzienlijk . Gezien zijn kledij  was vernietigd , kreeg hij van de Duitsers de toelating om tijdelijk naar België terug te keren om zich te voorzien van nieuwe kledij.

 

André had echter geen zin om terug te keren en dook onder bij zijn grootmoeder, Prudence De Keyzer (woonde toen waar ik nu woonachtig ben in de Schoolstraat).

 

De ouders van André woonden in de Brielstraat (huis links naast kabinet van dokter Bruylandt) : nu en dan ging André er op bezoek. Dit moet echter zijn opgevallen door de toenmalige oorlogsburgemeester : het gemeentehuis was trouwens in de onmiddellijke omgeving gesitueerd (linkerhuis van de tweewoonst gelegen aan de hoek Nieuwe wijk-Brielstraat). Bij een van zijn bezoeken aan zijn ouders , werd door de plaatselijke Gestapo (zwarthemden) aan de voordeur aangeklopt . André herkende de Gestapo en vluchtte onmiddellijk via de achtertuin weg . De Gestapo had  André echter in het vizier en stelden  hem voor de verschrikkelijke keuze : ofwel keerde hij terug , ofwel werd zijn moeder opgepakt. André koos voor de veiligheid van zijn moeder en werd aangehouden Hij moest zich onmiddellijk van zijn broeksriem ontdoen en werd onder begeleiding van de zwarthemden weggeleid naar het gemeentehuis van Gontrode. Via de Geraardsbergsesteenweg verliep de tocht naar de tram te Melle. Onderweg, ter hoogte van het Lammeken , werd hij door een gebuur van zijn ouders, Herman De Smaele toegeroepen met de vraag of hij met de begeleidende zwarthemden niet moest afrekenen. Neen , antwoordde André direct , zij zullen anders  mijn moeder oppakken. André werd dan via de tram te Melle naar de gevangenis Het Rolleken te Gent overgebracht. Daar verbleef jij gedurende 11 dagen . Op de laatste dag kwam een aalmoezenier in het gevang op bezoek. André dacht dat zijn dagen geteld waren. Hij moest  echter terug naar een werkkamp in Duitsland  : er volgde een donkere periode van honger en ontberingen.

 

 

Een anonieme getuige uit Gijzenzele

 

 

Bij het uitbreken van de oorlog zijn we gevlucht. Dit met de bedoeling naar Frankrijk uit te wijken. Maar we zijn nooit zo ver geraakt. Eenmaal hebben we in een bed geslapen te Ingelmunster .Wat waren we blij. Alle andere keren sliepen we in de stal op de grond. Onze vlucht verliep te voet.

 

Regelmatig werden we aangevallen met brandbommen, waarop we ons  verstopten in de sloot. Mijn broer is zelfs eens in de rioolpijp gesprongen, anders was hij zeker dood geweest. 

 

Bij het eindigen van de oorlog kwamen de Duitsers ons zeggen dat we naar huis mochten. Op onze terugtocht zagen we dat bijna alle bruggen waren verwoest. Alleen nog kleine padjes bleven er over . Tijdens de oorlog hebben we veel eieren gegeten. De soldaten kwamen regelmatig de stallen controleren. Er mochten geen varkens gekweekt worden. Ook werd nagekeken of er steenkool was. Dikwijls namen de soldaten die ook mee.

 

M. V. werd opgepakt “weggestoken”, verklikt door de “zwarte”. Iemand die werd opgeëist en zich verstopte had de kans verklikt te worden. Velen die zijn opgepakt kwamen nooit meer terug (doodgeschoten). 

 

Ik heb veel schrik gehad. Als ik denk hoe de obussen ons rakelings voorbijvlogen. Gelukkig leven we nog. We zijn ver van huis geweest. Niet iedereen wilde ons in huis nemen, de mensen hadden schrik. Ook velen zaten in Gent.

 

Ik zou dit niet meer willen meemaken.

 

 

België capituleert

 

 

De omsingeling van de geallieerden bleek op 26 mei 1940 ’n feit. De situatie zag er hopeloos uit. Tienduizenden vluchtelingen propten samen in ’n smalle strook Poperingen, Veurne, De Panne en aan de overzijde van de Franse grens.

 

De volgende dag zendt koning Leopold een onderhandelaar naar het Duitse hoofdkwartier. Om 10 uur ’s avonds maken de Duitsers hun antwoord bekend: zij eisen onvoorwaardelijke overgave. ’s Nachts om half één tekent de koning uit eigen naam het protocol der capitulatie. De Belgische regering verklaarde zich niet solidair met de daad van de koning en besluit de strijd voort te zetten. Maar het Belgische leger bestaat niet meer, het Franse trekt zich terug op alle fronten, en op het strand van Duinkerke zien meer dan 350.000 in het nauw gedreven geallieerde soldaten als enige uitweg de zee.

 

De 28ste om 04u00 ging de wapenstilstand in. Het Belgisch leger staakte de strijd, honend bespot door de Franse regering als “lafaards” en “verraders”.

 

De strijd op ons grondgebied was niet afgelopen, want de geallieerden vochtten verder in de perimeter van Duinkerke om de inscheping naar Engeland mogelijk te maken. In totaal ontsnapten daar tussen 27 mei en 3 juni ongeveer 200.000 Britten en 140.000 Fransen en een aantal Belgen (operatie Dynamo).

 

Op 22 juni legde ook Frankrijk de wapens neer.